Ontmoeting met kapers
Van 1756 tot 1763 woedde de Zevenjarige Oorlog. Tal van landen waren erbij betrokken, maar de Republiek bleef neutraal. Toch had de scheepvaart last van Engelse kapers. In het Texelse notarieel archief wordt hiervan verschillende malen verslag gedaan, waarvan je hieronder een voorbeeld aantreft.
De twee gebroeders vertrok op 29 juni 1758 uit Amsterdam met als bestemming Gibraltar en Malaga. De bemanning bestond in ieder geval uit kapitein Nicolaas Nommese, stuurman Claas Gerritsz, bootsman Pieter Zager, kok Jan Hendrik Sibregt en matroos Hendrik Hadeleer. Voor de veiligheid zeilden ze vanaf Texel gelijk op met twee VOC-schepen, met de bedoeling zo veilig het Kanaal te passeren. Helaas raakten deze al spoedig uit zicht en nog op dezelfde dag werden ze overvallen door twee Engelse kapers.
De rovers waren gewapend met "houwers" en pistolen en met grof geweld maakten ze kisten en tonnen open. Hebreeuwse boeken, zeembladen, schoenmakersgaren, schrijfpennen, sloten en andere goederen werden door de kapers op het dek gegooid en vertrapt. Er leek niet zoveel van hun gading bij te zijn, maar vooral door vernieling was er behoorlijke schade aan de lading. Ze namen een paar rollen linnen en bont mee, een paar flessenkelders die ze vulden met porseleinen theekoppen en twee halve ankers brandewijn. De luiken werden ook opengebroken en hoewel de bemanning van het schip die zo snel mogelijk weer gesloten had, stond er 14 duim water in het ruim. Om hun schip te redden, was het noodzakelijk om een deel van de lading overboord te gooien.
Helaas ontmoetten ze dezelfde kapers twee dagen later nogmaals, waarbij er o.a. een mand met pijpen werd gestolen. Zelfs een derde keer kwam De twee gebroeders dichtbij Engelse kapers, maar dit keer lieten ze het schip passeren. Uiteindelijk zat er niets anders op dan terug te zeilen naar Texel en met een konvooi de voorgenomen reis te maken.
Bronnen: Notarieel Texel inventarisnummer 4873 11-7-1758, afbeelding De val van Kolberg in 1761 geschilderd door Alexander von Kotzebue.
De twee gebroeders vertrok op 29 juni 1758 uit Amsterdam met als bestemming Gibraltar en Malaga. De bemanning bestond in ieder geval uit kapitein Nicolaas Nommese, stuurman Claas Gerritsz, bootsman Pieter Zager, kok Jan Hendrik Sibregt en matroos Hendrik Hadeleer. Voor de veiligheid zeilden ze vanaf Texel gelijk op met twee VOC-schepen, met de bedoeling zo veilig het Kanaal te passeren. Helaas raakten deze al spoedig uit zicht en nog op dezelfde dag werden ze overvallen door twee Engelse kapers.
De rovers waren gewapend met "houwers" en pistolen en met grof geweld maakten ze kisten en tonnen open. Hebreeuwse boeken, zeembladen, schoenmakersgaren, schrijfpennen, sloten en andere goederen werden door de kapers op het dek gegooid en vertrapt. Er leek niet zoveel van hun gading bij te zijn, maar vooral door vernieling was er behoorlijke schade aan de lading. Ze namen een paar rollen linnen en bont mee, een paar flessenkelders die ze vulden met porseleinen theekoppen en twee halve ankers brandewijn. De luiken werden ook opengebroken en hoewel de bemanning van het schip die zo snel mogelijk weer gesloten had, stond er 14 duim water in het ruim. Om hun schip te redden, was het noodzakelijk om een deel van de lading overboord te gooien.
Helaas ontmoetten ze dezelfde kapers twee dagen later nogmaals, waarbij er o.a. een mand met pijpen werd gestolen. Zelfs een derde keer kwam De twee gebroeders dichtbij Engelse kapers, maar dit keer lieten ze het schip passeren. Uiteindelijk zat er niets anders op dan terug te zeilen naar Texel en met een konvooi de voorgenomen reis te maken.
Bronnen: Notarieel Texel inventarisnummer 4873 11-7-1758, afbeelding De val van Kolberg in 1761 geschilderd door Alexander von Kotzebue.
Reacties